Visserijonderwijs in Heist

Na een plaatselijke schoolstrijd opent het gemeentebestuur van Heist in 1899 een nieuwe gemeentelijke school in de visserswijk. De school wordt gebouwd in de toen gebruikelijke Brugse neogotische stijl. Sedert 1970 is Museum Sincfala gehuisvest in het oude schoolhuis.

In oktober 1904 krijgt pastoor Froidure de toelating om in het gemeentelijk gebouw een Vrije Avondvisserijschool te stichten. Het lesprogramma bestaat uit een reeks theoretische vakken zoals lezen van zeekaarten en kompas, koersverordeningen, log en lood, lichten en vuren, uitliggers en boeien. Er zijn ook praktische vakken: onder andere knopen leggen, netten breien en zeilen naaien. Tot 1925 is er les op zaterdagmiddag en zondagmorgen. Daarna worden de lesuen uitgebreid tot een echte avondschool voor jongens van 13 tot 17 jaar. Na het tweede jaar worden de jongens toegelaten tot het laversexamen, waarna zij stage mochten lopen op een vissersboot.

In het begin van de jaren 1930 moeten de vissers een bekwaamheidsgetuigschrift hebben op op zee te mogen gaan. Later vervangt een brevet het getuigschrift. Dat geeft aanleiding tot een snelle groei van het aantal leerlingen tot meer dan 100. De Tweede Wereldoorlog verhindert een snelle oprichting van een Vrije Visserijdagschool. Die komt er pas in september 1947. In 1957 verhuist de school naar een gebouw in de Kerkstraat. In 1947 gaat een Rijksvisserijschool van start in het zogenaamd Kasteeltje in de Kursaalstraat. Bovendien volgen vele Heistse kinderen de visserijschool in de IBIS (Oostende), waar zij op internaat verblijven. Die school, waar de jongens met militaire dril worden opgeleid, is betaalbaar voor vele Heistse vissers.

Door de grote evolutie in de vaartuigen, de visserijtechnieken, de navigatie-apparatuur, de motoren, de wetgeving en reglementering, wordt de visserijopleiding er vanaf de jaren 1960 zeker niet gemakkelijker op. Het harde en gevaarlijke vissersbestaan begint dan ook minder jongens aan te trekken.  In 1978 fuseren de Vrije Visserijschool en de Rijksvisserijschool van Heist onder de naam Visserijschool van de Vlaamse Gemeenschap. Die naam wordt gewijzigd in Provinciaal Maritiem Instituut. De afdeling in Heist is inmiddels opgedoekt. Wie nog een opleiding in de visserij wil volgen, moet naar Oostende.

 {iframe width="900" height="600"}/panorama/klaslokaal.html{/iframe}

Visgronden en zandbanken

In de klas hangen twee grote kaarten die in de jaren zestig werden geschilderd door leraar Jean Lemaître. De zeekaarten werden gebruikt om de droogten of zandbanken (in het rood aangeduid) of om de visgronden aan te leren. Een bekende zandbank is de Doggersbank (D.B. op de rechterkaart) voor de Nederlandse kust. In het zuidelijk deel van de Noordzee (onder de Doggersbank) is het gevaarlijk varen door de vele zandbanken. De twee kaarten geven ook een overzicht van de visgronden die worden bevist door de Vlaamse vissers. Elke visgrond is bij de vissers bekend om zijn specifieke vissoorten, die echter per seizoen kunnen wisselen. In het Engels Kanaal (tussen Zuidwest-Engeland en Noord-Frankrijk) wordt vooral op kabeljauw en rog gevist. In het Bristolkanaal (tussen Zuid-Engeland en Ierland), ook een rijke visgrond is vooral ronde vis (ondermeer leng, kabeljauw, mooie meid) in trek.  In de Ierse Zee (tussen de westelijke kust van Engeland en Ierland) wordt vooral tong opgevist. Bekende visgronden in de Noordzee zijn de Duitse Bocht, voor tong en schol, het Kattegat en Noord-Denemarken, waar vooral schol en kleine kabeljauw wordt gevangen.

 

Tekens op zee

Op zee duiden allerhande boeien de vissers de vaarroute (de weg) aan. Boeien duiden ook gevaar aan. Ze hebben een betekenis naar gelang kleur, vorm of topteken. Vooraan in de klas hangt een didactisch boeienschilderij waarop de verschillende soorten boeien zijn geschilderd, die door de leerlingen moesten kennen.

  • Boeien met horizontale strepen (rood of zwart) duiden een scheiding van het vaarwater aan. Het schip kan er links of rechts voorbijvaren.

  • Spitse boeien zijn stuurboordboeien, dit wil zeggen dat de stuurman de boei aan stuurboord (rechterzijde van een schip, groene zijde) moet houden wanneer hij van zee naar land vaart. Die boeien dragen meestal een oneven nummer.

  • Bakboordboeien daarentegen zijn stompe boeien en dragen een even nummer. De boeien moeten varend van zee naar land aan bakboordzijde (links, rode zijde) worden gehouden.

  • Groene boeien duiden steeds op gevaar en wijzen een droogzone (geringe diepte, wrak) aan. Zij voeren in de top een licht dat voortdurend flikkert (om het gevaarlijk punt ‘s nachts zichtbaar te maken). Hoe hoger het aantal flikkeringen per minuut (bijvoorbeeld 60 flikkeringen), hoe groter het gevaar.

Een volledig andere reeks tekens die de jonge vissers moesten kennen, is de alfabetische vlagcode (lesvoorbeeld tussen de twee vensters). Elke vlag heeft zijn eigen betekenis. Boven de ra vind je de cijfercodes (1-10) die vissers gebruiken voor het doorgeven van bijvoorbeeld de tijd of een datum. Onder de ra zijn de lettervlaggen afgebeeld. Elke lettervlag heeft, naast de betekenis van een bepaalde letter, ook nog de betekenis van een boodschap. Enkele voorbeelden:

  • rood/witte vlag : letter “H”, met als boodschap: “Ik heb een loods aan boord”

  • volledig rode vlag met stuk er uit : letter “B”, met als boodschap: “Ik laad of los gevaarlijke stoffen”

  • gele vlag met zwarte bol: letter “I” met de betekenis “Ik verander koers naar bakboord”

De vlaggen worden ook gecombineerd. Om alle betekenissen te kennen, raadpleegde de visser zijn codeboek.

Na de ingebruikname van de moderne communicatiemiddelen, zoals de boordradio, is het gebruik van de seinvlaggen verdwenen. Toch is elk schip nog steeds verplicht om een volledige reeks seinvlaggen aan boord te hebben.

 

Tekens aan boord

Bij gebrek aan geperfectioneerde communicatieapparatuur gold vroeger in de scheepvaart zeker de regel zien en gezien worden. Met behulp van navigatielichten wordt de ligging van het schip, zijn vaarrichting en het soort schip aangeduid. Deze lichten worden gevoerd aan boord van zonsondergang tot zonsopgang of bij slecht zicht en waren op minstens twee zeemijlen afstand zichtbaar. Bij het kruisen van schepen kan er een misverstand bestaan over welk licht er precies te zien is. Daarom schijnen lichten ofwel rondomschijnend of met bepaalde streken. Een streek verwijst naar een van de 32 kompasstreken. Iedere streek dekt een hoek van 11°25’.

Tot kort na WO I hebben de lampen een nummer. Zo is N.1 het toplicht, N.2. het stuurboordlicht, N.5 het ankerlicht…

  • Ankerlicht: Het duidt aan dat het schip voor anker ligt. Een rondomschijnend ankerlicht wordt op een goed zichtbare plaats aangebracht op schip.

  • Bakboordlicht: De linkerzijde van het schip (wanneer men met het gezicht naar de voorsteven ziet) is de bakboordzijde. Aan bakboordzijde wordt links bovenop de brug van het schip een rood navigatielicht geplaatst. Het licht schijnt van recht vooruit tot 2 streken achter dwars.

  • Boeilicht: Deze lamp wordt op een boei gezet. Bij nacht brandt het wit licht dat rondom zichtbaar is. Bij dag wappert boven de lamp een kleine vlaggestok. De boei wordt o.m. uitgezet op plaatsen in zee waar men veel vis (vooral tongen) heeft gevonden. Werd uitsluitend gebruikt als visboei. Boei gebruikt voor het afbakenen van een vaarwater. De meeste boeien worden uitgezet in de vaargeul van en naar de haven. Alle boeien worden geplaatst van zee naar land. Daarnaast worden boeien op zee aanwijzingen geven omtrent de vaargeul, ondiepten, wrakken, ankerplaatsen…

  • Carnavallicht: Dergelijke lantaarns werden vroeger op vissersschepen gevoerd, om aan te duiden dat men aan het vissen was. Later werd het carnavallicht vervangen door één wit en één groen vislicht. Voor treilers geldt de code: één rood licht boven één wit licht als de netten ver in zee uitstaan, of niet met de grond verbonden zijn. Het is een veelkleurige scheepslantaarn met:

    • een wit licht recht vooruit: twee streken aan iedere zijde dus vier streken of 45°

    • een groen licht aan stuurboord: van twee tot tien streken - wit en groen samen 10 streken

    • een rood licht aan bakboord: van twee tot tien streken - wit en groen samen 10 streken

  • Deklichten: Een deklicht is eigenlijk een werklantaarn, die het dek zowel vooraan als achteraan moet verlichten. De deklichten mogen de navigatielichten niet hinderen en worden dus afgeschermd.

  • Heklicht: Het hek is in de ruimste zin van het woord de achterzijde van het schip. Het witte hek(navigatie)licht hangt achteraan. Heklantaarns behoren tot de vroegste lichten die op een schip werden gevoerd. Men gebruikte ze reeds in de 17de eeuw, vooral op grotere bewapende schepen en vooral als deze in vlootverband voeren. Hun bedoeling was dubbel : als richtpunt voor de andere schepen en voor het geven van seinen. Het waren lichten die schenen van recht achteruit tot zes streken aan weerszijden (dus 12 streken).

  • Stuurboordlicht: De stuurboordzijde van een schip is de rechterzijde ervan als men met het gezicht naar voren staat. Aan stuurboord voert men een groen navigatielicht, dat bovenop de brug van het schip wordt geplaatst. Het licht schijnt van recht vooruit tot 2 streken achter dwars.

  • Rode lichten: De rode rondomschijnende (navigatie)lichten geven aan dat schip moeilijk te besturen is. Deze lichten worden bevestigd op de voorste mast, op een kleine afstand van de mast

  • Stakellicht: Stakelen is het geven van seinen, in het bijzonder noodseinen of aandachtsseinen. Dit kan door middel van een stakelpot of fakkelbus, een toorts of andere brandbare voorwerpen. De stakellichten worden bevestigd aan de netten, die in zee drijven. ’s Nachts ziet men op naderende schepen zo waar netten liggen.

  • Toplicht: Het toplicht is een bollantaarn die vroeger op kleinere schepen in de top van de mast werd gehesen om de aanwezigheid op enige afstand (tenminste vijf zeemijlen) kenbaar te maken. Het top(navigatielicht) hangt op de voorste mast van het schip. Op grotere schepen schijnt het toplicht van recht vooruit tot 2 streken achter dwars. Waar men dit licht niet meer ziet, begint men het heklicht te zien.

 

Richting en snelheid

De moderne stuurman bepaalt zijn positie op zee met het Global Position System (GPS) waardoor zijn vaarweg op een geautomatiseerde manier op een zeekaart wordt getekend. Vroeger moest de stuurman of kapitein zelf zijn vaarroute tekenen en hiervoor kon hij gebruik maken van enkele primitieve navigatietoestellen. Drie belangrijke elementen die hij nodig had om de vaarroute te bepalen waren: de positie, de richting van varen en de snelheid van varen. Bijvoorbeeld: een bemanning vertrekt van punt X en voer Y mijlen (berekend op basis van de snelheid en de tijd) in noordelijke richting en Z mijlen in oostelijke richting, dan komen ze uit op punt Q.

In de vitrinekast, achteraan in de klas, liggen enkele maritieme navigatie-instrumenten. Het log wordt gebruikt om de snelheid te meten. De tentoongestelde patentlog bestaat uit een logvin met vier schroefvormige vleugels, die vastzit aan een lange loglijn waarop ook een vliegwiel is aangebracht. De omwentelingen van de logvin worden door het touw overgebracht op een wijzerplaat.  Die manier om de snelheid te meten, wordt in het begin van de 19de eeuw in Engeland uitgevonden. Daarvoor is een handlog in gebruik. Dat is een lang touw met op geregelde afstand een merkteken of knoop, dat achteraan het schip overboord wordt gegooid en wordt afgerold. Met een zandloper wordt de tijd gemeten waarna het aantal afgerolde knopen kan worden geteld. Vandaar wordt de snelheid van boten nog steeds in knopen uitgedrukt.

Om de breedtepositie, dat is de afstand ten aanzien van de evenaar, wordt de sextant (60 °) of de octant (45 °) gebruikt om de breedte op noen te meten. Dit is het preciese ogenblik waarop de zon ‘s middags op het hoogste punt staat. Aan de hand van tabellen kan daaruit de afstand ten opzichte de evenaar worden afgeleid. Een schipper voegt er de gegiste lengte aan toe om zo ongeveer de positie te bepalen.

Om de richting te bepalen gebruiken schippers vanaf de 15de eeuw het kompas (groot kompas, links bij het binnenkomen van de klas). De kompasroos vlot op een pin en de naald wijst naar het magnetisch noorden. Een grote stap vooruit in de bepaling van de vaarrichting is het gebruik van de richtingzoeker (opstelling achteraan in de klas). De stuurman stemt zijn radio af op een bepaald kustzendstation dat voortdurend eenzelfde sein uitzendt (bijvoorbeeld zendstation Oostende  - - - . . .  -  ).  Hij luistert  met een koptelefoon en stelt zijn ontvangst voortdurend bij. Op het ogenblik dat hij het sein het zwakst hoort, wijst hij in de richting van het zendstation. Op die manier kan een schipper gemakkelijker een haven vinden.

 

Locaties