De vissers hadden een grote schrik voor de zeeduivel Roeschaard die plots uit zee kon opduiken om hen in zee te sleuren, hun boot te doen kapseizen, de netten te scheuren... Roeschaard kon alle mogelijke gedaanten aannemen als een oude vrouw, zwarte kat of vogel, duivel... Een van de meest typische gedaanten was een grote kwade kabeljauw... Om Roeschaard te misleiden kregen de vissers als lavertje (leerjongen) een nieuwe naam (lapnaam). Wanneer de zeeduivel dan plots voor hen verscheen en vroeg : “Ben jij visser X ?”, antwoordde de visser dan : “Neen, ik ben Y (lapnaam)”. Roeschaard dacht toen dat hij de verkeerde voor had en verdween.

Die bijnaam of lapnaam werd op de eerste zeereis gegeven door de schipper. Hij besprenkelde de nieuweling met zeewater en zei : “Ik doop u en de Roeschaard, die lelijkaard, kere zich om, domme, dom, dom. Uw naam is Y (lapnaam)”. De keuze van de bijnaam gebeurde door de schipper die zich soms liet inspireren door de fysieke kenmerken van de laver (vb. Grauwen, Neuze, Witten,...) of door andere eigenschappen (bijvoorbeeld Dullen, Artiest, Kontent...). Van heel wat lapnamen is de herkomst echter moeilijk te achterhalen.

Het geven van een bijnaam had niet alleen een bijgelovige betekenis, maar had ook een praktisch nut. De Heistse vissersbevolking bestond slechts uit een beperkt aantal grote families (vb. Van Torre, Vandierendonck, Savels,...) zodat dezelfde namen dikwijls voorkwamen. Om een bepaalde visser gemakkelijk te identificeren sprak men hem aan met zijn bijnaam. Bepaalde bijnamen waren dan ook eigen aan dezelfde familie (bijvoorbeeld Kavijacks, Foks...) en namen de vorm aan van een familienaam (vb. de Schelen van Foks). Dat ging verder van vader op zoon en zo kreeg men gecombineerde namen als Louis van de Schelen van Foks. Hoewel men in Heist nog vele bijnamen kent, sterft het gebruik toch snel uit.

Locaties