Evolutie strand- en kustvisserij

Geschiedenis

De Morinen en Menapiërs, de stammen van de Belgen die in de Romeinse Periode de kuststreek bevochten, werden reeds als vissers vermeld. Tot in de 10de eeuw beperkte men zich tot strand- en kustvisserij. De armere vissers beschikten slechts over kleine bootjes waarmee ze zich niet ver in zee durfden wagen. Ook stelde zich het probleem van de bewaring van de vis die vers aan land moest worden gebracht.

Vanaf ca 1000 ontstond het moderne visbedrijf. De vissers konden het hinterland met de opkomende wereldstad Brugge bevoorraden. In dezelfde periode ging men de techniek van het steuren (het zouten van de vis) toepassen wat de bewaarbaarheid verbeterde. Ook werd een nieuw type vissersboot, nl. de busa in gebruik genomen. Dat schip was een geroeid zeilschip dat groter was dan zijn voorgangers aangezien het tot 20 man aan boord kon nemen.

Onder Filips van den Elzas, graaf van Vlaanderen, werden een aantal visserssteden gesticht : Damme, Nieuwpoort, Grevelingen, Duinkerke, Biervliet. De vissers durfden dan ook verder te varen. Samen met vissers uit Mude (Sint-Anna-ter-Muiden), Blankenberge, Wenduine en Oostende, werden de vissers uit Heist vermeld in Zuid-Engelse toldocumenten van 1305. De belangrijkste vissoorten die men aan land bracht waren : haring, makreel, pladijs, schelvis, zalm, paling en kabeljauw.

{iframe width="900" height="600"}/panorama/laagzolder.html{/iframe}

Een tweede belangrijke stap was de toepassing (ca 1400) van de kaaktechniek waarbij de vangen vis reeds aan boord van de ingewanden werd ontdaan en daarna werd ingezouten. Die techniek liet toe om nog verder in zee te gaan. Wel had men aan boord meer plaats nodig. Daarom bouwde men in het begin van de 15de eeuw de eerste grote haringbuizen die de volgende eeuwen het belangrijkste vissersvaartuig aan de Vlaamse kust zou worden en waarvan zeer verscheidene types werden gemaakt.

De haringvisserij of Grote Visscherij werd beoefend van 24 juni tot 11 november en was bijgevolg een zomeractiviteit. In de winterperiode beperkte men zich meestal tot strand- en kustvisserij. In de 15de eeuw ontstond ook het beroep van de visserswaard die een bemiddelende rol speelde bij de visverkoop. De 15de en de eerste helft van de 16de eeuw waren een zeer belangrijke periode voor de Vlaamse visserij. Heist telde toen ca 10 haringbuizen met ca 150 vissers (op een totaal van ca 450 inwoners in 1525). Niettegenstaande de grote bloei hadden de vissers dikwijls met grote problemen te kampen : oorlogen, piraterij, opeisingen, uitrusten van konvooischepen enz. De Godsdienstoorlogen in de tweede helft van de 16de eeuw betekenden het einde van de Heistse Grote Visscherij. In de volgende periode werden geen vissers meer vermeld in Heist. Waarschijnlijk beoefende de plaatselijke bevolking nog wel de strandvisserij, maar er voeren geen vissersschepen meer uit. De Oostenrijkse keizer stimuleerde in de 18de eeuw de economie, o.a. de visserij, in de Zuidelijke Nederlanden. Onder keizerin Maria-Theresia werden de eerste vissers terug vermeld in Heist. In 1780 zou de Heistse vissersvloot reeds 8 vissersboten tellen. Men viste dan vooral op wijting, griet, sprot, tarbot, rog, krab, mosselen, robaard, tong, schar, gul en garnaal.

Heel de 19de eeuw bleef de Heistse vissersvloot groeien. In 1895 telde men 46 vissersschuiten met in totaal 182 bemanningsleden. De vissersboot was de Heistse schuit die op het strand werd gelegd. Na de bouw van de haven van Zeebrugge, verhuisden de Heistse vissersboten één voor één naar de nieuwe haven.

Heistse schuit

Vanaf de 15de eeuw maakte men aan de Vlaamse kust gebruik van een schuit die tot het eind van de 18de eeuw zeer verspreid was. Deze Vlaamse schuit bleef in de 19de eeuw verder bestaan als Blankenbergse of Heistse schuit. De platboomde (= platte bodem) schuit bezat een midscheepse en een fokkenmast die elk voorzien waren van een vierkant loggerzeil. De schuit was ca 11 meter lang, 5 meter breed en 2 meter diep en kon 15 à 20 ton bevatten. Aan beide zijden draagt het een zwaard om het evenwicht te bewaren. De schuit was net een open schip. Onder de voorplecht was een kleine leefruimte gebouwd en onder de achterplecht borg men het materiaal op. In 1871 kreeg Blankenberge zijn kleine haven. Men schakelde vrij snel over van de logge schuiten naar snellere kielboten.

In Heist bleef de schuit echter nog in gebruik maar kende enkele aanpassingen. Het open ruim werd helemaal overdekt en i.p.v. dwarsgetuigd werd het langsgetuigd (Heistse schuit). Na de verhuis van de Heistse vloot naar de haven van Zeebrugge (1907) verdween de Heistse schuit.

Locaties